Wild
Wild (bijvoeglijk naamwoord) worden planten en dieren genoemd die niet gecultiveerd worden maar 'in het wild' leven, maar wild (zelfstandig naamwoord) is ook het vlees dat afkomstig is van wilde, niet-gecultiveerde dieren. Om het wilde dieren binnen een bepaald gebied te houden maakt men soms gebruik van wildroosters. De aantallen van de wilde dieren worden vaak door de mens gereguleerd door bijvoeren en afschot.
Wildcategorieën
Bij 'wild' gaat het vaak om vlees van dieren, die door jagers of stropers zijn gejaagd zoals konijnen, herten of everzwijnen. Wild wordt door jagers, jachtsympathisanten en fijnproevers beschouwd als natuurlijk scharrelvlees. Het vlees kan worden gekocht bij de poelier, die zich specialiseert in de verkoop van wild en gevogelte. Tegen het eten van wild en de jacht in het algemeen bestaat ook weerstand, onder meer bij sommige dierenrechtenorganisaties.
Welke diersoorten als bejaagbaar wild gerangschikt zijn, hangt af van de plaatselijk van kracht zijnde wetgeving. Zo legt in het Vlaamse Gewest het jachtdecreet vast, om welke soorten het gaat, en deelt het wild in volgende categorieën in:
Grofwild (alias groot wild): edelherten (Cervus elaphus), reeën (Capreolus capreolus), damherten (Dama dama), moeflons (Ovis musimon), wilde zwijnen (Sus scrofa);
Klein wild: hazen (Lepus europaeus), fazanten (Phasianus colchicus), korhoenders (Lyrurus tetrix), patrijzen (Perdix perdix);
Waterwild: wilde eenden (Anas platyrhynchus), krakeenden (Anas strepera), slobeenden (Anas clypeata), kuifeenden (Aythya fuligula), tafeleenden (Aythya ferina), pijlstaarten (Anas acuta), wintertalingen (Anas crecca), smienten (Anas penelope), grauwe ganzen (Anser anser), rietganzen (Anser fabalis), watersnippen (Gallinago gallinago), meerkoeten (Fulica atra), toppereenden (Aythya marila), kolganzen (Anser albifrons), kleine rietganzen (Anser brachyrhynchus), Canadaganzen (Branta canadensis), waterhoenen (Gallinula chloropus), kieviten (Vanellus vanellus), zomertalingen (Anas querquedula), bokjes (Lymnocryptes minimus), goudplevieren (Pluvialis apricaria);
Overig wild: houtduiven (Columba palumbus), konijnen (Oryctolagus cuniculus), vossen (Vulpes vulpes), verwilderde katten (Felis catus), bunzings (Putorius putorius), hermelijnen (Mustela erminea), wezels (Mustela nivalis), boommarters (Martes martes), steenmarters (Martes foina).
De Nederlandse Flora- en faunawet definieert wild als in vrijheid levende hazen, konijnen, wilde eenden, houtduiven, fazanten en patrijzen. Deze laatste soort staat wegens geringe aantallen op de Rode Lijst.
Daarnaast bestaat de term pluimwild, die op alle wild gevogelte slaat, hierboven verdeeld over klein -, water- en overig wild.
Wild (bijvoeglijk naamwoord) worden planten en dieren genoemd die niet gecultiveerd worden maar 'in het wild' leven, maar wild (zelfstandig naamwoord) is ook het vlees dat afkomstig is van wilde, niet-gecultiveerde dieren. Om het wilde dieren binnen een bepaald gebied te houden maakt men soms gebruik van wildroosters. De aantallen van de wilde dieren worden vaak door de mens gereguleerd door bijvoeren en afschot.
Wildcategorieën
Bij 'wild' gaat het vaak om vlees van dieren, die door jagers of stropers zijn gejaagd zoals konijnen, herten of everzwijnen. Wild wordt door jagers, jachtsympathisanten en fijnproevers beschouwd als natuurlijk scharrelvlees. Het vlees kan worden gekocht bij de poelier, die zich specialiseert in de verkoop van wild en gevogelte. Tegen het eten van wild en de jacht in het algemeen bestaat ook weerstand, onder meer bij sommige dierenrechtenorganisaties.
Welke diersoorten als bejaagbaar wild gerangschikt zijn, hangt af van de plaatselijk van kracht zijnde wetgeving. Zo legt in het Vlaamse Gewest het jachtdecreet vast, om welke soorten het gaat, en deelt het wild in volgende categorieën in:
Grofwild (alias groot wild): edelherten (Cervus elaphus), reeën (Capreolus capreolus), damherten (Dama dama), moeflons (Ovis musimon), wilde zwijnen (Sus scrofa);
Klein wild: hazen (Lepus europaeus), fazanten (Phasianus colchicus), korhoenders (Lyrurus tetrix), patrijzen (Perdix perdix);
Waterwild: wilde eenden (Anas platyrhynchus), krakeenden (Anas strepera), slobeenden (Anas clypeata), kuifeenden (Aythya fuligula), tafeleenden (Aythya ferina), pijlstaarten (Anas acuta), wintertalingen (Anas crecca), smienten (Anas penelope), grauwe ganzen (Anser anser), rietganzen (Anser fabalis), watersnippen (Gallinago gallinago), meerkoeten (Fulica atra), toppereenden (Aythya marila), kolganzen (Anser albifrons), kleine rietganzen (Anser brachyrhynchus), Canadaganzen (Branta canadensis), waterhoenen (Gallinula chloropus), kieviten (Vanellus vanellus), zomertalingen (Anas querquedula), bokjes (Lymnocryptes minimus), goudplevieren (Pluvialis apricaria);
Overig wild: houtduiven (Columba palumbus), konijnen (Oryctolagus cuniculus), vossen (Vulpes vulpes), verwilderde katten (Felis catus), bunzings (Putorius putorius), hermelijnen (Mustela erminea), wezels (Mustela nivalis), boommarters (Martes martes), steenmarters (Martes foina).
De Nederlandse Flora- en faunawet definieert wild als in vrijheid levende hazen, konijnen, wilde eenden, houtduiven, fazanten en patrijzen. Deze laatste soort staat wegens geringe aantallen op de Rode Lijst.
Daarnaast bestaat de term pluimwild, die op alle wild gevogelte slaat, hierboven verdeeld over klein -, water- en overig wild.